Doelspelen

DOOR BEREND POOTS

Twee activiteiten worden beschreven: een activiteit vanuit de ogen van ‘de meester’ die het spel met een vakinhoudelijke bril en vanuit zijn deskundigheid bekijkt en een activiteit (floorball) die meer wordt benaderd vanuit het perspectief en de leerwens van de leerlingen.

Floorball

Tijdens naschoolse lessen bied ik, als vakleerkracht floorball aan. De kinderen bereiden zich voor op een sporttoernooi waar zij onder andere het spel floorball gaan spelen tegen andere scholen uit de buurt.

Als leerkracht vind ik het belangrijk dat de leerlingen het spel zo zelfstandig mogelijk spelen. Daarom hebben ze in voorgaande lessen al geleerd om zelf de score bij te houden. Ze kunnen het doorwisselen organiseren met de kookwekkers en vaste volgorde. De leerlingen zijn inmiddels ook bekend met de start en het opnieuw op gang brengen van het spel na een doelpunt de ‘face off.’

Heel snel spel

Wat ik zie

Wanneer ik sta te kijken naar het verloop van het spel maak ik gebruik van drie verschillende brillen: loopt ’t, lukt ’t en leeft ’t om snel een beeld te krijgen van hoe de leerlingen het spel spelen en ervaren.

  • hoe loopt de lesorganisatie (loopt ‘t)?
  • hoe lukt de bewegingsactiviteit (lukt ‘t)?
  • hoe leeft het deelnameproces (leeft ‘t)?

Deze drie verschillende brillen geven in korte tijd, wat in een lessituatie prettig is, handvatten voor mogelijke oplossingen. Zomaar ergens beginnen met aanpassingen leidt soms tot succes, maar blijft altijd de vraag: ‘Wat was het nou dat écht geholpen heeft?’ Het LLL-model biedt een overzichtelijk schema, wat ook in andere (les)situaties goed te gebruik is.

Mijn analyse van het floorball is als volgt:

De leerlingen zijn leuk en enthousiast aan het spelen zijn leuk (score 8). Er worden veel overtredingen gemaakt tijdens het spel waardoor het vaak stil ligt (score 5). Het lukt de leerlingen niet om de bal aan te nemen en over te spelen (score 3). De bal wordt direct ‘weggeveegd’ wanneer deze voor hun stick komt, en alle leerlingen zijn op de plek waar de bal ook is.

De sticks

Een tweede manier waarop je dit schema kunt inzetten is om de leerlingen naar de activiteit te laten kijken, deze te laten beoordelen, analyseren en zelf met een aanpassing van de lessituatie te laten komen.

Handige en richtinggevende coachingsvragen die je hier als leerkracht bij kunt stellen zijn:

  • Waaraan ben je aan het werken?
  • Wanneer ben je tevreden?
  • Wat bepaalt de score die je nu geeft?
  • Wat is er nodig om de huidige score (bijvoorbeeld 5), een punt omhoog te laten worden (bijvoorbeeld naar een 6)
    • Besteed ook aandacht aan de dingen die al goed gaan. Het is belangrijk om ook te weten wat er nodig om een score hoog te houden, of nog verder te verhogen.
  • Hoe denk jij dit te gaan bereiken?
  • Welke hulp en van wie heb je daarbij nodig?

VOORBEELD - SAMEN EEN OPLOSSING ZOEKEN

Ik besluit als leerkracht dat er hulp nodig is. Als (mogelijke) oplossing kies ik ervoor om samen met de leerlingen een oplossing te bedenken. Ik roep de leerlingen bij elkaar en vertel wat ik zie: ‘toppers luister, er wordt supergoed gewisseld, de face-off gaat geweldig en het zweet op de voorhoofden geeft aan dat er hard gewerkt wordt, vinden we het leuk?' 'JAAA!’

'Ok, Ik wil graag dat jullie op drie vragen een score geven door op de gele lijn te gaan (hier staat pylonen met de cijfers van 1 tot 10), waar jij vindt dat je scoort, elke score is goed, zolang je maar voor je eigen score kiest:

  1. hoe goed loopt het spel (loopt ‘t)?
  2. hoe goed lukt het spelen (lukt ‘t)?
  3. hoe leuk is het spelen van het spel (leeft ‘t)?'

De analyse van het floorball door de leerlingen:

Mooi, ik heb een paar tips voor jullie, probeer de bal nog vaker GERICHT naar je teamgenoten over te SPELEN. Dit betekent:

  • Als je de bal hebt (en misschien zelfs al wel vóórdat je deze hebt), goed KIJKEN waar je de bal naartoe kan spelen.
  • Als je de bal (nog) niet hebt, help dan je ploeggenoot door zonder de bal goed VRIJ te LOPEN.

Kunnen jullie een spel bedenken waarin we dit GERICHT SPELEN, KIJKEN en VRIJLOPEN kunnen oefenen?


Nadat ik alle ideeën kort had verzameld hebben de leerlingen samen een keuze gemaakt uit drie opties. Het is de volgende oefening geworden.

Matlummelbal

Bewegingsthema lummelspelen

ARRANGEMENT VAN HET LUMMELSPEL

Accenten

  • (GERICHT) wegspelen van de bal,
  • aannemen van de bal,
  • bezitten van de bal (KIJKEN),
  • (zien van) VRIJLOPEN zonder bal

Regels:

  • 3 leerlingen verdelen zich over 4 matjes (altijd 1 vrij),
  • 1 lummel gaat tussen de matjes staan,
  • De leerlingen op de matjes moeten de bal naar elkaar overspelen zonder dat de lummel deze weet te onderscheppen,
  • Leerlingen mogen van matje verplaatsen, maar alleen links en recht, niet diagonaal,
  • Elke keer dat er een bal wordt gespeeld moeten de twee leerlingen zonder bal zorgen dat de leerling met de bal 2 afspeelmogelijkheden heeft,
  • Een pass is goed wanneer de bal van matje naar matje wordt weggespeeld en aangenomen terwijl de leerling met minimaal één van zijn voeten contact heeft met het matje,
  • Wanneer een leerling de bal in zijn bezit heeft mag de lummel deze niet afpakken (beschermd balbezit),
  • Er staan 5 pylonen als scorebord: lukt het de lummel de pass te onderscheppen dan mag deze een pylon bij zichzelf neerzetten, lukt het de leerlingen om drie, vier of vijf keer over te spelen zonder ‘fout’ dan mogen zij een pylon in hun hoepel neerzetten. Wanneer één van de twee partijen 3 punten heeft wordt er gewisseld van lummel.

DIFFERENTIATIEMOGELIJKHEDEN

Chaosdoelenspel

(Ingestoken vanuit de ogen van de meester)

Vandaag staat het onderdeel trampolinespringen op het programma. Dit is een vak waar zowel mijn fysieke aanwezigheid en mijn aandacht gewenst is. Natuurlijk wil ik zoveel mogelijk leerlingen tegelijk actief zien tijdens de les, dus kies ik ervoor om naast het trampolinespringen, het touwzwaaien, het touwtjespringen met een lang touw ook het chaosdoelenspel te organiseren.

Tijdens de les valt het me op dat ondanks dat het chaosdoelenspel vrijwel altijd een succesactiviteit is het deze keer niet lekker loopt. Ik besluit om, met een scheef oog, want ik sta te vangen bij het trampolinespringen, eens even te observeren wat er nu voor zorgt dat het spel niet lekker loopt.

Mijn analyse van het chaos-doelen-spel ziet er als volgt uit:

Naar aanleiding van mijn analyse trek ik de volgende conclusie:

  • Het spel verloopt prima (score 7), de leerlingen doen allemaal mee, kennen de regels over af zijn en sluiten voor het wisselen netjes achteraan.
  • De beleving tijdens het spel ligt wat aan de lage kant (score 5). Een aantal leerlingen gooit al niet meer serieus.
  • Maar de echte ‘bottleneck’ voor het spel ligt in het lukken. De keepers in het spel zijn zo goed dat het scoren bijna niet lukt, hierdoor is het spelplezier laag en daarmee ook de inzet van de leerlingen.

VOORBEELD - MEER MOGELIJKHEDEN OM TE SCOREN

Ik besluit als leerkracht dat een aanpassing wenselijk is. Maar ik wil niet gelijk de oplossing in een beperking voor de keepers zoeken (bijvoorbeeld niet meer met je voeten verdedigen, of je mag de bal alleen nog maar vangen). Ik kies voor de volgende oplossing:

‘Alright tijgers, kom er even bij. Wat zijn jullie goed aan het verdedigen zeg, ongelooflijk. Ik sta even te kijken, er gaat bijna geen bal in het goaltje.'

'Weet je wat ik doe? Ik zet aan beide kanten een extra doeltje (een korfbalkorf op zijn kant met de opening naar voren) neer. En wanneer de bal dóór de korf wordt gegooid zijn beide keepers aan die kant van het spel af.'

'Nee, er tegenaan telt niet, de bal moet écht helemaal door de korf gaan, maar komt de bal tegen de korf en staat deze scheef, dan zet je hem recht, terwijl de andere kant dan even wacht met gooien, we willen natuurlijk wel op een eerlijke manier winnen.'


Accenten

  • Gericht gooien van een bal (mikken)
  • Tegenhouden van de bal
  • Vangen van een gegooide bal
  • Samenwerken

Regels:

  • Bij elk matje staat een keeper,
  • Deze keeper mag met alles wat hij heeft zijn doeltje verdedigen,
  • Een bal mag alleen vanaf eigen helft gegooid worden,
  • Een keeper is af wanneer zijn matje wordt geraakt of omvalt,
  • Een gooier is af wanneer zijn bal door een keeper aan de overkant wordt gevangen,
  • Wanneer de bal door de korf gaat zijn beide keepers op die speelhelft af
  • Wanneer je af bent wissel je met de eerste speler op de wisselbank en sluit je zelf achter aan,
  • Hoofd raken telt als een vangbal,
  • Je mag lopen met de bal (tot de middellijn natuurlijk)

Differentiatiemogelijkheden:

  • Positie van de korf in het veld

Plaats je de korf dichtbij de achterwand (dus ver weg voor de werpers) dan blijft het scoren lastig, en het verdedigen ervan relatief makkelijk.

Door de korf meer ‘in’ het veld te plaatsen wordt het voor de verdedigers van de matjes moeilijker om de korf te verdedigen én omdat hij voor de werpers dichterbij staat wordt het dus makkelijker (en in het risico van een vangbal relatief veiliger) om een doelpunt in te korf te scoren.

  • Een ander voorwerp in plaats van de korf

Wat ik wil bereiken is dat he spelplezier van ‘met alles verdedigen wat je hebt’ en dus zonder beperkingen op te leggen aan de verdedigers het spel aantrekkelijker maken voor de werpers. Ik kies er dus voor om een extra scoringskans aan het spel toe te voegen.

Deze scoringskans kan bestaan uit een korf op zijn kant, maar ook uit bijvoorbeeld:

    • Een pylon ondersteboven in het veld;
    • De basket (als je die in de breedte van de zaal beschikbaar hebt);
    • Een korf op een korfbalpaal waar de bal doorheen moet;
    • Een toren van blokjes of hoepels.
  • Aantal ballen in het spel

Door het aantal ballen in het spel te veranderen kan ik als leerkracht het tempo een beetje sturen. Speel ik het spel met 1 bal, dan heeft elke speler voldoende tijd en aandacht om te zien wanneer en in welke richting er gegooid wordt.

Breng ik een extra bal in het spel dan wordt dit al een stuk lastiger, helemaal met drie en laat staan met vier ballen.

Dit effect houdt natuurlijk een keer op, want bij te veel ballen in het spel zullen er altijd wel een paar ballen los en ongebruikt in het spel blijven liggen.

Dit zijn twee voorbeelden uit mijn praktijk. Wellicht kun je er gebruik van maken of geeft het je inspiratie. Veel speelplezier in de zaal.