Hoofdstuk 1

Een goede les bewegingsonderwijs

De lesvoorbereiding

Het bedenken van een les en het maken en schrijven van een lesvoorbereiding is vaak meer dan het halve werk voor wat betreft het geven van een goede gymles. Door een les gedegen voor te bereiden maak je je keuzes expliciet. Er bestaan vele formats over hoe zo’n lesvoorbereiding eruit moet zien. Het is het handigst om een activiteit – een vak of een beweegtuin – in de gymzaal per formulier te omschrijven. Je hebt dan alle informatie van deze activiteit geordend bij elkaar staan.


Voorbeeld - een gevarieerd aanbod

Vier mappen; elk met verschillende activiteiten en arrangementen

De schets van de gymzaal ligt voor Carolien op tafel. Ze heeft vier bewegingssituaties bedacht: een pylonnentrefbalspel, op verschillende manieren klimmen en klauteren, springen vanaf een schuine bank en acrobatiek met voorbeeldkaarten.

  • Voor de speltuin heeft ze een pylonnenspel bedacht waarbij de kinderen elkaars pylonnen proberen om te gooien. Ze hoopt en verwacht, dat de kinderen, na een eerste instructie, het zelfstandig kunnen spelen. Ze heeft een speelregel bedacht waardoor het spel steeds doorgespeeld kan worden. Weinig onderbrekingen en dus ook weinig stop- en startmomenten die nogal eens voor onduidelijkheid kunnen zorgen.
  • De klim- en klautersituatie zet ze zo op dat er verschillende vormen van klimmen en klauteren worden beoefend. Ze houdt rekening met de verschillende niveaus; hoog en laag, schuin en recht, eenvoudig en ingewikkeld.
  • Voor de acrobatiek heeft ze op internet een aantal voorbeeldkaarten gevonden, deze wil ze gaan gebruiken. Ze heeft bedacht dat de kinderen ook eigen trucs mogen bedenken. Als er dan leuke zijn, dan maakt ze een foto en zorgt dat dit een voorbeeldkaart wordt voor de volgende keer. Ze schat in dat de kinderen het heel leuk vinden om zelf op een voorbeeldkaart te staan.
  • In het midden van de zaal wil ze gaan springen; schuine bank op de kast, zodat de kinderen de bank op kunnen lopen en er dan vanaf kunnen springen. Ze vraagt zich af of ze hier turnmatten of een dikke landingsmat zal neerleggen. Waarschijnlijk nodigt dit de kinderen uit tot wilder springen met minder aandacht voor de landing.

Nu maar eens kijken wat deze kinderen al kunnen.

Een startopstelling met vier beweegtuinen


Wanneer je voor de voorbereiding van elke activiteit één A4’tje gebruikt, vormen deze vier papiertjes samen een volwaardige lesvoorbereiding. Je kunt in de toekomst dan gebruik blijven maken van deze lesvoorbereidingen en deze onderling anders combineren. Als je alle activiteiten per les verzamelt kunnen ze zo een jaarplan maken. Een jaarplan dat als het goed is dan weer aansluit op het plan bewegingsonderwijs van de hele school. Op deze manier lever je een belangrijke bijdrage aan de doorlopende lijn voor het bewegingsonderwijs binnen de school.

Lesvoorbereidingsformulier

De lesvoorbereiding voor een les die je gaat geven stel je op schrift aan de hand van een lesvoorbereidingsformulier. Er zijn vele manieren waarop je een les kunt voorbereiden. In deze handleiding is gekozen voor een praktisch en helder format. Dit format heeft een indeling waardoor je uitgenodigd wordt de essentiële elementen van een les bewegingsonderwijs te overdenken en kort en bondig te omschrijven. Op deze manier heb je vooraf helder wat je gaat doen en hoe je het precies wilt organiseren.

De ervaring heeft geleerd dat het handig en praktisch is om elke activiteit, of je dit nu een beweegtuin, een vak of beweeghoek noemt, per formulier te beschrijven. Je hebt dan alle informatie van deze activiteit geordend bij elkaar staan. Deze voorbereiding laat zich gemakkelijk combineren met voorbereidingen van andere beweegtuinen zodat je eenvoudig een nieuwe les kunt samenstellen.

Uiteraard is het ook handig om vooraf te bedenken hoe je de verschillende activiteiten ten opzichte van elkaar neerzet. Stel dat je ergens wat meer moet hulpverlenen, staat het arrangement dan zo in de ruimte dat je nog overzicht hebt over de andere activiteiten?

LESVOORBEREIDINGSFORMULIER

A.A.R.D.E.G.

A.A.R.D.E.G zijn de beginletters van verschillende elementen die bij het voorbereiden van een bewegingsactiviteit aandacht krijgen (Van Berkel et al., 2013). Een les bestaat vaak uit verschillende bewegingssituaties. Het voorbereiden van deze verschillende activiteiten en deze samenstellen tot een les vereist het maken van veel keuzes en een gedegen voorbereiding op papier.

Op het lesvoorbereidingsformulier worden de volgende ‘koppen’ gehanteerd:

  • Activiteitsomschrijving
  • Arrangement
  • Regels
  • Doelen
  • Extra’s
  • Gedrag leerkracht

Activiteitsomschrijving

Binnen het bewegingsonderwijs wordt veelal gewerkt met leerlijnen en bewegingsthema’s. Een bewegingsthema is op te vatten als een nadere beschrijving van de bewegingsuitdaging binnen een bepaalde leerlijn. De activiteitsomschrijving samen met de leerlijn en het bewegingsthema geven in één oogopslag de kern van de activiteit aan. De leerlijnen bieden een overzicht van de na te streven leerdoelen binnen een bepaald vakgebied (De Wit, 1997); in dit geval binnen het bewegingsonderwijs. De verschillende leerlijnen bij elkaar bieden zicht op wat kinderen in de lessen bewegingsonderwijs leren.

Enkele voorbeelden van activiteitsomschrijvingen zijn:

  • grote bal gooiend mikken in de korf
    – leerlijn mikken, bewegingsthema mikken
  • stuiten met een bal
    – leerlijn jongleren, bewegingsthema soleren
  • basistikspel met één tikker
    – leerlijn tikspelen, bewegingsthema tikspelen
  • het springen in een trampoline
    – leerlijn springen, bewegingsthema vrije sprongen
  • wendsprong over een kast
    – leerlijn springen, bewegingsthema steunspringen
  • duikelen aan de ringen, koprollen op schuin vlak of salto springen
    – leerlijn over de kop gaan, bewegingsthema over de kop gaan
  • basketbal 3 tegen 3
    – leerlijn aangepaste sportspelen, bewegingsthema doelspelen

VOORBEELD - VIER ACTIVITEITEN

Carolien haar keuze staat vast. Ze gaat een pylonnentrefbalspel spelen, in de andere vakken gaat ze klim- en klautersituaties neerzetten en acrobatiekkaarten neerleggen. In het middenvak gaat ze met de kinderen springen vanaf een verhoging. Voor haar op tafel liggen vier A4’tjes. Ze vult de activiteiten in en checkt onder welke leerlijnen en bewegingsthema’s de activiteiten vallen. Handig voor als ze vaker een bewegingsles gaat geven en voor het maken van het jaarplan.



VIER ACTIVITEITOMSCHRIJVINGEN


Arrangement

Een arrangement bestaat uit materialen, deelnemers en de opstellingen van de deelnemers ten opzichte van die materialen. Dit kan een tekening zijn of een foto van de opstelling. Bij deze opstelling is het verstandig rekening te houden met de opstelling en de activiteiten in de andere vakken. Het is dus handig om een plattegrond van de hele gymzaal te maken om goed te weten hoeveel materialen er in een hoek passen. Als je weet hoeveel banken er in de lengte en in de breedte in de gymzaal kunnen, geeft dit je al een helder beeld van de beschikbare ruimte.

Volleyballijnen geven de beschikbare ruimte aan

Door achteraf van iedere ingerichte beweegtuin een foto te maken, verzamel je gaandeweg het jaar vele arrangementsopstellingen. Foto’s nabouwen is gemakkelijker dan het lezen van een tekening, die wellicht ook nog door een collega is gemaakt. Een foto vat alles in één plaatje samen, met jullie eigen herkenbare materiaal en in verhouding tot elkaar.


Voorbeeld - DE OPSTELLING

Van tevoren heeft Carolien goed gekeken welke materialen ze allemaal tot haar beschikking heeft. Ook weet ze dat deze kinderen al vaker in vakken hebben gegymd. Carolien heeft een schets gemaakt van hoe Angela vorige week de zaal had ingedeeld. Carolien tekent per vak haar opstelling. Morgen zal ze na de les gelijk de foto’s maken van de opstelling. Het is even puzzelen met de beweegtuin waar ze het steile wand klimmen wil neerzetten. Dit wordt een vol vak. Ze verwacht niet dat ze hier veel hoeft te helpen. Ze schat in dat ze vooral nodig zal zijn bij het trampolinespringen. Hoe moet ze de opstelling dan zo neerzetten dat ze nog wel overzicht heeft over de andere activiteiten? Ze kiest ervoor het trampolinespringen in het midden van de zaal te zetten. Ze moet dan wel steeds naar links en rechts kijken, dat is wat lastig, maar ze staat wel redelijk dicht bij alle groepen in de buurt. Nabijheid in een grote zaal vindt ze belangrijk.


ARRANGEMENT VAN ACTIVITEITOMSCHRIJVING


Regels

Elke activiteit is gebonden aan regels. Regels bepalen de activiteit en structureren en ordenen het gebruik van de ruimte. Regels verduidelijken ook de samenwerking tussen de kinderen. Als leerkracht probeer je een activiteit zo voor te bereiden en aan te bieden dat de kinderen in staat zijn de activiteit zelf, volgens de afgesproken speelregels, te spelen. Van belang is dat je kiest voor de noodzakelijke speelregels en geen regels bedenkt om maar regels te hebben. Naast de algemene regels die gelden voor de hele gymles, gelden in elk vak eigen speelregels.


Voorbeeld - REGELS GELDEN VOOR IEDEREEN

Voordat Carolien aan de speelregels begint voor iedere beweegtuin, wil ze eerst de algemene regels op papier zetten. Deze regels kan ze iedere les zo weer van stal halen, want die blijven hetzelfde. Wel zo makkelijk. Een aantal regels heeft ze al eens eerder gezien bij een bewegingsles van Angela of in het klaslokaal. Zo is er op school een ‘waterbeleid’. School vindt het belangrijk dat kinderen voldoende en regelmatig drinken.

De algemene regels zijn:

  • Als je binnenkomt dan ga je op de bank zitten.
  • Als iedereen stil is, leg ik alleen het echt nodige uit.
  • Als ik mijn duim omhoog steek, ruim je alles op en ga je zitten op jouw eigen bank.
  • Op het teken van de juf wisselen we (met de klok mee) naar de volgende beweegtuin (niets aanraken, niet rennen en stil wisselen).
  • Als een groepje klaarzit wijst de leerkracht aan dat ze mogen beginnen.
  • Vier rondes lang dezelfde structuur en manier van werken.
  • Als je moet plassen, kom je dat even vragen.
  • Als je wilt drinken uit je eigen flesje, mag dat altijd tijdens het spelen. Niet als je op de bank zit. Dan wil de juf nog even iets zeggen. Het is wel belangrijk dat hiervoor een vaste en praktische plek is.
  • Gillen en schreeuwen doen we niet.
  • Als de les klaar is, sluiten we af en gaan we rustig terug naar de kleedkamer.

Naast algemene regels kun je in de gymzaal per beweegtuin aparte speelregels afspreken.


voorbeeld - SPEELREGELS PER BEWEEGTUIN

Carolien gaat er nu eens goed voor zitten. Voor iedere beweegtuin wil ze drie tot vier specifieke speelregels opschrijven. Niet meer, dan wordt het te veel. Ze vult op ieder blad de aparte regels in.


REGELS PER ACTIVITEIT


Het onderwijs kent vele regels en afspraken. Binnen het bewegingsonderwijs wordt veelal onderscheid gemaakt in de vier soorten regels. Dit zijn praktische en nuttige speelregels die te maken hebben met het spelen van verschillende activiteiten en die je steeds op een vergelijkbare manier kunt inzetten. Enkele voorbeelden:

  1. Startregels
    • Als de tikker ja zegt, mag je beginnen.
    • Als de tikker de pylonnen weer overeind heeft gezet, start het spel.
    • Als degene voor jou bij de rode stip is, mag jij beginnen.
    • Als degene die voor jou is, van de mat af is, dan mag jij starten.
  2. Stopregels
    • Als er drie pylonnen omliggen, stopt het spel.
    • Je mag vijf keer springen en dan stap je van de trampoline.
    • Als er twee van de drie pylonnen om zijn, dan is het spel afgelopen.
  3. Functieregels
    • Als je af bent, leg je een pylon om en mag je weer meedoen.
    • Als je af bent, leg je een pylon neer en ga je op de stoel (bank) zitten.
    • Als je graag wilt schommelen, sluit je achteraan aan op de wachtbank. Zodra je vooraan zit, ben jij de volgende die aan de beurt is.
  4. Wisselregels
    • Als het spel klaar is, steekt de tikker zijn hand op, dan gaat iedereen zitten en kiest de tikker een nieuwe tikker. Iemand die nog niet ge- weest is.
    • Als alle ballen of pittenzakken op zijn, ruim je op en kiest de lummel een nieuwe lummel.

Voorbeeld - NUTTIGE REGELS

De juf heeft zojuist verteld dat de groep van Fiene een trefbalspel gaat spelen. Ze gaan proberen pylonnen om te gooien. Ze vraagt aan Fiene wat je moet doen als je een pylon hebt omgegooid. ‘Dan ga ik de pylon halen en zet hem aan onze kant neer.’ (functieregel) Juf: ‘Dat klopt. Moet je nog iets anders doen?’ ‘Nee, dan ga ik weer spelen.’ Juf: ‘Heel goed, en wat gebeurt er als alle pylonnen aan een kant staan?’ Fiene: ‘Dan is het spel afgelopen (stopregel) en beginnen we een nieuw spel.’ De juf knikt. ‘En Karel wanneer start het nieuwe spel?’, vraagt ze. ‘Als alle pylonen weer goed zijn neergezet, zoals bij het begin (startregel).’ ‘Dat klopt Karel, dat heb je goed onthouden van de vorige keer.’


Doelen

Binnen elke bewegingssituatie zijn verschillende doelen te formuleren. Leerdoelen voor je les onderwijs in bewegen hebben uiteraard betrekking op het beter (leren) uitvoeren van de gekozen bewegingsactiviteit(en). Binnen een gekozen activiteit is de bewegingsuitdaging hierin richtinggevend en sturend. Accenten binnen een bewegingssituatie worden opgevat als na te streven doelen. Onder het kopje ‘doelen’ in het lesvoorbereidingsformulier komen de accenten te staan die jij als leerkracht belangrijk vindt en waar jij je tijdens de les op gaat richten.

Bij het beter leren bewegen dient de bewegingsuitdaging opgevat te worden als het richtinggevende en op progressie gerichte langetermijndoel. Dit richtinggevende doel zorgt ervoor dat het kind steeds beter wordt in het onderkennen van de accenten binnen de specifieke bewegingsuitdagingen.

Als je kinderen uit groep 3, bijvoorbeeld, beter wilt leren wegspelen met de voet, doe je dit door accenten te leggen in jouw lessen die betrekking hebben op het beter leren van die vaardigheid. In dit geval zijn er misschien wel zeven verschillende accenten die je zou kunnen leggen. Uit dit grote aantal kies je twee of drie accenten die je in die les bij het wegspelen aan de orde stelt. Met deze accenten als basis kies je het arrangement en benadruk je de accenten tijdens de uitleg. Of het accent, ’schop de bal zo hard mogelijk tegen de muur’, voor het kind betekenisvol is, bepaalt hij zelf. Elke leerling volgt zijn individuele leerweg. Het is aan de leerkracht om op grond van het vertoonde bewegingsgedrag passende accenten te leggen. Accenten waarvan de leerkracht inschat dat deze een bijdrage leveren aan een betekenisvolle ontwikkeling van deze specifieke leerling.

Binnen een les bewegingsonderwijs worden drie verschillende soorten ‘doelen’ onderscheiden (Mooij, 2006; Van Berkel et al., 2013). Doelen die gericht zijn op het beter leren bewegen (bewegingsdoelen), doelen die gericht zijn op het samen op gang houden van een activiteit (reguleringsdoelen) en, tot slot, doelen waarbij de ervaring en de beleving van het kind centraal staat (belevingsdoelen).

Deze ‘doelen’ komen tot leven en worden concreet in de accenten die de leerkracht legt binnen de aangeboden activiteiten.

Bij kinderen is het heel lastig om voor bijvoorbeeld zeventig procent van de gehele groep een bewegingsdoel te formuleren. Het onderlinge verschil kan zo groot zijn en de impliciete manier van leren laat zoveel variatie in aanpak zien, dat dit lastig te omschrijven is. Door uit te gaan van de accenten (PAD) die je wilt leggen in die les, geef je jezelf houvast in de les. Hoewel ook in het reguleren en beleven verschillen waarneembaar zijn, is hier over het algemeen

een iets grotere gemene deler te vinden. Hoe jong kinderen ook zijn, opruimen kan iedereen en een verschoven mat weer goed leggen ook. Natuurlijk zul je bij sommigen daar de aandacht vaker op moeten richten dan bij anderen. Maar kinderen zijn heel goed in staat samen te werken en elkaar te helpen zorg te dragen voor deze reguleringsaspecten.


Voorbeeld - EEN DOEL OP ZICH

Carolien weet uit ervaring op andere stageplekken dat het omschrijven van doelen een lastige klus is. Altijd weer die worsteling met het SMART formuleren van doelstellingen. Ze bedenkt welke accenten ze wil leggen per beweegtuin en probeert die bij het juiste soort doel te plaatsen. Ze vraagt zich nog wel af of ze in elk vak voor ieder soort doel er één moet benoemen. Dat worden dan 12 doelen in één les. Dat is wel heel veel. Ze waagt de gok en maakt een keuze. Als het niet goed is, hoort ze het morgen wel van Angela.


DOELEN UITGESPLITST NAAR ACCENTEN


Extra's

Onder extra’s vallen mogelijke suggesties voor leerhulp, beweeginterventies, extra instructiemogelijkheden, aanpassingen en vervolgmogelijkheden van de specifieke activiteit. De suggesties voor leerhulp worden vaak geformuleerd in de vorm van ‘als ... dan’. Als je dit specifieke gedrag ziet, dan doe ik deze specifieke interventie of handeling. Wanneer jij dit formuleert in de ik-vorm, maakt dit het krachtiger en meer sturend.


Voorbeeld - ALS DIT, DAN DAT

Carolien stelt zichzelf als doel om bij iedere activiteit drie extra’s te bedenken. Zo heeft zij een aantal aanpassingsmogelijkheden al van tevoren bedacht. Ze zal ongetwijfeld worden verrast door de kinderen met nog meer ‘als ... dan’-situaties, maar dat ziet ze dan wel.

Ze begint bij de klimtuin. De dikke mat zet ze tegen het schuine wandrek zodat de kinderen omhoog kunnen klimmen, van de touwen maakt ze een klimboom, de andere touwen hangen langs de muur. Ze schat in dat er wel een paar kinderen zullen zijn die dit willen proberen. Achter het wandrek legt ze een paar matjes zodat kinderen daar kunnen klauteren en naar beneden springen als ze dat willen.

  • Als ik zie dat de kinderen elkaar gaan opjagen in de klimtuin, dan kap ik het af. Het is geen wedstrijd.
  • Als ik zie dat Johan blijft zitten op de bank, dan ga ik hem aanmoedigen iets te gaan doen en blijf even bij hem in de buurt.
  • Als ik zie dat kinderen zich naar beneden laten glijden, maken we daar een nieuwe afspraak over.

Bij de beweegtuin waar een spel wordt gespeeld kun je wel vijftien dingen bedenken, realiseert Carolien zich. Welke drie zal ze opschrijven? Want je kunt onmogelijk alles omschrijven en sommige dingen zijn ook wel heel voor de hand liggend:

  • Als ik zie dat een kind de bal schopt dan zeg ik dat je het spel alleen met je handen mag spelen.
  • Als ik zie dat een kind dat een pylon heeft omgegooid de pylon vergeet op te halen, dan laat ik het voor dat moment. Als het regelmatig gebeurt dan herhaal ik deze speelregel nog een keer bij een wisselmoment.
  • Als ik zie dat een kind met het gooien steeds op de mat (middellijn) gaat staan, dan laat ik het (even) gaan. Kijken of het met de hulp van de anderen zelfstandig wordt opgelost.

Vooral die laatste is een aandachtspunt voor Carolien. Zij weet van zichzelf dat ze soms te snel ingrijpt en de kinderen te weinig hun eigen gang laat gaan.

Dan het springen vanaf de bank. Een lastige, omdat het hier waarschijnlijk om een wat meer technische hulpverlening gaat:

  • Als ik zie dat een kind met gestrekte benen landt, laat ik zien dat hij door zijn knieën moet gaan.
  • Als ik zie dat een kind nog niet durft te springen, dan mag hij ook naar beneden klimmen.
  • Als ik zie dat een kind heel ver gaat springen, dan zeg ik tegen hem dat hij mag proberen het plafond aan te raken.

Tot slot het vak met de acrobatiekkaarten. De kinderen krijgen hier veel vrijheid, dus is het best lastig in te schatten wat voor verschillende bewegingsgedragingen hier naar voren komen:

  • Als ik zie dat kinderen het lastig vinden (sub)groepjes te maken, dan deel ik ze in (mijn valkuil).
  • Als een kind gaat gooien met de voorbeeldkaarten of er onzorgvuldig mee omgaat, grijp ik in. Ik stel een vaste plaats in voor de niet gebruikte kaarten.
  • Als ik zie dat kinderen snel zijn uitgekeken op een activiteit, dan ga ik meedoen met deze activiteit. Ik hoop wel dat de kinderen bij het diepspringen dit dan zelfstandig kunnen.

EXTRA’S


Gedrag leerkracht

Onder dit kopje kun je bepaalde overwegingen opnemen die voor jou als leerkracht tijdens deze les van specifiek belang zijn; wat ga je doen in de les als de kinderen bezig zijn? Welk leerkrachtgedrag wil je graag nog beter beheersen of veranderen. Welke uitdaging ligt er in deze les voor jouzelf?

Ga je meer observeren, delegeren, participeren, of juist voornamelijk instrueren?
Kinderen vinden het fantastisch als je zelf als leerkracht meedoet met een balspel of bijvoorbeeld het stoeien (participeren). Het kan ook zijn dat je juist vindt dat je meer weg moet stappen om eens te kijken naar je les (observeren). Wat gebeurt er nou eigenlijk allemaal? Of dat je bijvoorbeeld meer vertrouwen en vrijheid aan een groepje mag geven (delegeren). Wil je aandacht schenken aan je uitleg, want je vindt dat je te veel praat? Wil je meer tijd nemen om ook echt naar de kinderen te kijken, voor je kinderen gaat sturen en helpen? Wil je minder tijd kwijt zijn met het oplossen van ruzie en onenigheid?

Wil je meer rust in je les en hoe kun jij daar dan voor zorgen? Wil je minder snel boos worden en kinderen die niet doen wat je vraagt minder straffen? We zijn nooit uitgeleerd als leerkracht. Het zijn veelal aandachtspunten die belangrijk zijn voor je persoonlijke en professionele effectiviteit (Kallenberg, et al., 2014).


Voorbeeld - JE EIGEN UITDAGING

Carolien ziet nu dat ze bij de speltuin (ambassadebal) een ‘extra’ heeft omschreven voor de kinderen wat eigenlijk ook een aandachtspunt voor haarzelf is. Ze weet van zichzelf dat ze soms te ongeduldig is en problemen snel voor de kinderen op wil lossen. Daar wil ze wel wat mee, en met de tijdbewaking. Planning is niet Carolien haar sterkste kant, organisatie wel.


GEDRAG LEERKRACHT