Hoofdstuk 1

Een goede les bewegingsonderwijs

Evaluatie van de les

Deze paragraaf beschrijft de laatste fase van de gehele cyclus die hoort bij een les bewegingsonderwijs. Na het voorbereiden en uitvoeren komt ten slotte het evalueren van de les. Na afloop van de gegeven les kijk je terug. Hoe is de les verlopen? Wat mag of moet beter en doe je de volgende keer dus anders?

Had je andere keuzes kunnen of moeten maken? Welke kennis en overwegingen en praktische zaken neem je mee naar de volgende les? Maar ook: wat ging goed en doe je het de volgende keer weer zo? Op deze manier bouw je voor jezelf een praktijktheorie op over hoe en wat werkt binnen lessen bewegingsonderwijs. Dit gaat je helpen inhoudelijk en kwalitatief steeds betere bewegingslessen te geven.

Samen reflecteren op de gegeven les

In het basisonderwijs is er vaak sprake van duobanen. Het is dus van belang dat je jouw collega op de hoogte brengt van de belangrijkste dingen die gespeeld hebben in de gymles. Daarnaast is het van belang, voor de kwaliteit van de lessen bewegingsonderwijs van de school, dat je regelmatig evaluatiegegevens bespreekt met de leerkrachten van de andere groepen. Op deze manier worden de lessen op elkaar afgestemd en wordt, als het overleg ook plaatsvindt met de leerkrachten van de groepen 1 en 2, de doorgaande lijn gewaarborgd. Als er een vakleerkracht bewegingsonderwijs op de school aanwezig is, wordt deze natuurlijk ook betrokken bij de lessen en de evaluatie ervan. Welke leidraad je gebruikt voor een evaluatie, kan heel verschillend zijn.

Evaluatie van de negen criteria van een goede les

Door de les te evalueren aan de hand van de negen criteria voor een goede les, heb je voor jezelf snel inzicht in welke mate je voldoet aan deze standaard.

Praktisch is om de les te (laten) filmen en deze eens op je gemak terug te kijken. Het heeft een grote meerwaarde de eigen les nog eens rustig opnieuw, van een afstandje, te bekijken.


Voorbeeld - DE CRITERIA GEËVALUEERD

Om vier uur gaan Carolien en Angela zitten om samen te kijken naar de gegeven gymles. Carolien vraagt zich hardop af of ze een goede les heeft gegeven. Angela haalt de negen criteria erbij en ze lopen ze langs:

  1. Bewegen; drang tot bewegen. In deze les heeft Carolien gezien dat ze goed tegemoet gekomen is aan de drang tot bewegen. Alleen bij de acrobatiek waren de kinderen in het begin lang aan het overleggen over de kaarten en over de subgroepjes. Gelukkig liep dat na de gemaakte afspraak beter. De volgende keer moet ze dat al bij de uitleg duidelijk maken. Angela geeft aan dat het ook helemaal niet erg is als kinderen af en toe overleggen en minder direct ‘in actie’ gaan. Dat moeten ze ook leren, wachten op elkaar en overleggen. Als het maar in verhouding staat. Het uitleggen aan de hand van PAD werkt wel goed. Hoewel Carolien nog wel de neiging heeft om te veel informatie vooraf te geven, maakt het al een groot verschil dat je van tevoren nadenkt over de accenten.
  2. Bewegen; zich competent voelen. Carolien heeft veel kinderen gezien die zich competent voelden in deze les. Vooral bij het klimmen zag Carolien dat alle leerlingen deden wat ze konden. Bij het (diep)springen heeft ze grote verschillen gezien. Niet iedereen was in staat met een rustige aanloop over de punt van de bank te springen. Sommigen hadden echt nog hulp nodig bij het naar boven lopen; ze vonden het heel spannend. Anderen gingen op de punt van de bank stilstaan en sprongen dan naar beneden. Veel kinderen vonden het lastig om ‘goed’ te landen. Misschien de volgende keer geen ‘valmat’ neerleggen, het wordt dan belangrijk(er) op je voeten en in balans te landen. De kinderen zullen dit ongetwijfeld ook zo ervaren. Angela wijst haar nog op grote beleving bij het pylonnentrefbal.
  3. Bewegen; gevarieerd aanbod. De vier beweegtuinen zorgden voor voldoende variatie, maar ook binnen elk tuin was er voldoende variatie: minimaal vier leerlijnen, gebruik van diverse materialen en toestellen en alleen maar ook samen spelen. Van alles wat.
  4. Bewegen; verhouding actie-rust. Tijdens de uitleg en de wisselmomenten was er voldoende rust die de activiteiten in de beweegtuinen goed compenseerde. Soms gebruikte Carolien nog te veel tijd om van alles te herhalen of te vertellen, volgens Angela. Dat mag nog wel iets korter, waardoor de verhouding actie-rust nog beter tot zijn recht komt. De overschakeling van de relatieve rust en aandacht bij het acrobatiek naar het pylonnentrefbalspel was goed gekozen. Na belevingsvolle balspel werd de mooie overgang gezocht naar het springen en het klimmen waarbij weer meer aandacht en focus wordt gevraagd. Dus ook de volgorde van de activiteiten was prima.
  5. Bewegen; veel oefenbeurten en herhaling. Juist omdat er veel oefenmogelijkheden waren binnen elk beweegtuin hadden de kinderen veel herhaling en veel oefenbeurten. Wel heeft Carolien nog vraagtekens bij de speltuin. Wat leren ze hier nu eigenlijk van? Bij het drukke door elkaar rennen en gooien is er dan wel de ruimte en rust om echt iets te leren? Angela geeft aan dat ze zich kan voorstellen dat ze zich dit de eerste keer afvraagt. De komende periode komt het spel nog vaker terug. ‘Zullen we na een aantal keer eens terugkijken hoe anders de kinderen dan spelen?’ stelt ze voor. ‘Eigenlijk hadden we deze keer moeten filmen als een soort van nulmeting. De verschillen hadden we over een bepaalde periode dan goed verschil goed in beeld kunnen krijgen.’ Dus herhaling op langere termijn is ook verzekerd.
  6. Beleven; variatie in beweegmotieven. Carolien ziet dat met name in de klim- en klautertuin veel verschillende uitdagingen. Kijkende naar wat de kinderen allemaal met de ballen deden zag Carolien bijzonder veel verschillende manieren van beleven en ervaren: de klimboom vonden de meesten zeer interessant, slim ook hoe ze de stoel erbij pakten om erin te kunnen komen. Angela wijst haar nog op heel andere belevingen. Sommigen speelden brandweerman en weer anderen zaten boven in het wandrek te keuvelen. Blijkbaar was daaraan ook behoefte.
  7. Beleven; ruimte voor relatie met de ander. Carolien zag dat bij de acro-trucs er veel werd overlegd en samen gewerkt, hoewel ze zag dat dit nog best ingewikkeld is voor de kinderen. Ze zag ook dat vooral bij het spel er bij de kinderen, door het samen te regelen, veel ruimte was voor relatie met de ander. Dit heeft deels te maken met de verschillende rollen die er zijn. Angela geeft aan dat bij de klimtuin en het springen meer ruimte is voor ongedwongen sociaal contact. Ook heel belangrijk.
  8. Reguleren; structuur en overzicht. De les verliep heel ordelijk, heel overzichtelijk. Door de duidelijke voorbereiding was er voldoende structuur in de les, in de verschillende beweegtuinen en bij het opstarten en wisselen. Carolien was blij dat Angela erbij was. Vier ogen zien meer dan twee. Angela had wel de indruk dat Carolien oog had voor alle tuinen. Het opruimen aan de hand van de zes W’s was voor Carolien wel een openbaring. Kinderen van groep 3 kunnen echt al veel.
  9. Reguleren; zich autonoom voelen. Vooral bij het klimmen zag Carolien terug dat kinderen zich autonoom voelen. Ze krijgen daar veel vertrouwen, doordat ze het zelf mogen regelen en op hun eigen manier mogen doen. Angela voegt toe dat dit ook geldt voor het spel. Doordat ze het zelf moeten re gelen, worden de kinderen aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. En ook bij het springen of klimmen van de rode klimtoren. Er is geen dwingend karakter. Kinderen mogen zelf kiezen.

Intrinsieke gemotiveerd gedrag kenmerkt zich door de optimale uitdaging die een individu vrijwillig aangaat. In dit verband is het interessant om het onderscheid te kennen tussen actiekeuze en optiekeuze.

In de zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan wordt onderscheid gemaakt tussen actiekeuze en optiekeuze. Een actiekeuze houdt in dat je kunt kiezen waar, hoe, met wie en hoe lang je met een activiteit bezig bent. Optiekeuze wil zeggen dat je mag kiezen welke activiteit je gaat doen.

Het blijkt dat de voortdurende actiekeuze de intrinsieke motivatie stimuleert. Dat komt omdat voortdurende actiekeuze een gevoel van vrijwilligheid geeft, het gevoel dat de oorzaak waarom je je gedraagt zoals je doet in jezelf ligt. Het draagt dan ook bij aan een gevoel van autonomie. 

Een optiekeuze werkt alleen goed wanneer de keuze wordt gezien als betekenisvol. Als de leerling

geen overzicht heeft over alle opties of er zijn te veel opties dan werkt het niet stimulerend voor de intrinsieke motivatie. Het is dan beter om de leerling geen optiekeuze maar actiekeuze te geven.

Als je stilstaat bij hoe jij zelf de bewegingsactiviteiten organiseert en aanbiedt, welke keuze geef jij jouw leerlingen?


Evaluatie van de lesvoorbereiding

Een andere of aanvullende manier om een les te evalueren is aan de hand van de lesvoorbereiding. Door alle componenten van A.A.R.D.E.G. na te lopen, zoom je meer in op datgene wat je van tevoren had bedacht en hoe je het in de praktijk vorm hebt gegeven. Een kritische evaluatie van de voorbereiding levert informatie op. Informatie die je kunt gebruiken om de volgende lessen te verbeteren.


voorbeeld - HET IS ‘A.A.R.D.E.G.’ GELUKT

Tijdens de eerstvolgende keer op de opleiding mogen de studenten in kleine groepjes gegeven lessen met elkaar bespreken. Aan de hand van het lesvoorbereidingsformulier bevragen ze elkaar hoe de les is verlopen en verantwoorden ze keuzes die gemaakt zijn. Tips die ze van elkaar krijgen, kunnen ze meenemen naar een volgende les.

Carolien begint in haar groepje en wil graag haar gymles bespreken. Ze loopt de letters van het lesvoorbereidingsformulier langs:

  • Activiteitsomschrijving. Carolien vindt van zichzelf dat ze de omschrijvingen van de activiteiten voldoende duidelijk had uitgewerkt. De leerlijnen en bewegingsthema’s kloppen. Dit had ze gecheckt in het basisdocument.
  • Arrangement. De plattegrond was getekend. Inmiddels heeft Carolien er foto’s ingevoegd. De medestudenten vinden de foto’s heel duidelijk en doen zo ook weer ideeën op. Een groepsgenoot vraagt nog wel waarom ze het op deze manier heeft ingedeeld. Vliegen die ballen niet alle kanten op? Carolien legt uit welke regel ze heeft gebruikt voor de ballen. Handige tip.
  • Regels. Alle algemene regels en regels specifiek gekoppeld aan de verschillende beweegtuinen waren duidelijk omschreven. Ze had er nog meer op kunnen schrijven, maar keuzes maken is beter. De docent komt er even bijzitten en vraagt aan Carolien welke regels ze een volgende keer weer kan gebruiken.
  • Doelen. De doelen waren goed geformuleerd naar Carolien haar idee, niet voor alle leerlingen haalbaar maar wel voor de meesten. Er ontstaat een discussie over het SMART formuleren van doelstellingen voor het onderwijs in bewegen. De docent pakt dit punt later nog centraal terug. Het is soms gewoon heel lastig om een gemene deler te vinden. Er zijn veel en grote niveauverschillen. De methode van de accenten uit PAD ziet ze als een prima alternatief.
  • Extra’s. Wat Carolien bij extra’s had beschreven was handig voor tijdens de les. Carolien legt uit dat ze van haar stagebegeleidster wel had teruggekregen nog meer aandacht te besteden aan de ‘als ... dan’ op motorisch gedrag. Op zoek naar oplossingen en manier van hulpverlenen. Dat mag ook in wijziging van arrangement zijn. Hoe kun je de opstelling zo veranderen dat de oplossing als vanzelf ontstaat?
  • Gedrag leerkracht. Hier begint Carolien te lachen en legt gelijk uit waarom. Die grote flap in de zaal met het tijdschema was, hoewel het werkte, wel een beetje lachwekkend. Het meest moeilijkste vond Carolien nog wel het wachten met instappen in de les. Wanneer kom je in actie en wanneer wacht je nog even. De andere studenten beamen dat wel. Het is zo onlogisch om niet in te stappen. Daar zijn we toch leerkrachten voor. En er gebeurt ook zo veel op hetzelfde moment. Hoe beslis je waar je als eerste iets mee doet?

Overdreven misschien, wel heel functioneel

Evaluatie van de drie centrale vragen vanaf de drie torens

Tijdens het lesgeven gebeurt er van alles. In die hectiek ook nog de tijd nemen om te observeren is een vak apart. Ook al lukt het nog niet om even weg te stappen en echt te observeren, toch zie je van alles en vind je er van alles van.

Uiteraard kun je ook de drie centrale vragen: wat zie ik?, wat vind ik ervan? en wat ga ik eraan doen? evalueren. Achteraf kun je namelijk de conclusie trekken of het op dat moment de handigste keuze is geweest. Wellicht vind je met terugwerkende kracht wel iets heel anders van het geobserveerde. Op dat moment leek het onschuldig, dus je liet het gaan. Nu weet je inmiddels dat het leidde tot veel onenigheid en ruzie. Dat maakt dat je de volgende keer zal handelen.

Naast het voorbereiden en organiseren van lessen ligt hier wel de kern van het leren lesgeven. Anticiperen en reageren op wat je ziet. Liever bewust iets of niets doen, dan de les voorbij laten gaan en uit je handen laten glippen. Liever achteraf ergens van denken dat had ik beter anders kunnen doen, dan geen concreet lerarengedrag te evalueren hebben. Lesgeven is fouten en keuzes durven maken, er soms om kunnen lachen en ervan kunnen leren.